Nederlandse protestliedjes

Top 20 van Nederlandstalige Protestalbums

15 | Carboon, Witste nog, koempel… (1976)

Er is er nog geen enkel Vlaams protestalbum ter sprake gekomen in deze Top 20 van Nederlandstalige Protestalbums. Ik moet sommigen van u teleurstellen: dat zal er ook niet meer gebeuren. Geen Wannes Van de Velde, geen Vuile Mong en zijn Vieze Gasten, niet de muziek van Arbeid Adelt!, Hugo Raspoet of Stikstof. Er is meer dan genoeg Nederlandstalige protestmuziek uit Vlaanderen, maar in mijn boek Op de vuist dat de basis vormt voor deze Top 20 heb ik alleen de Nederlandse protestcultuur besproken. Dat heb ik vooral gedaan omdat het me gekunsteld leek om de beide Lage Landen in één boek te bespreken: Vlaanderen en Nederland hebben de laatste halve eeuw immers een heel verschillende politieke en culturele ontwikkeling doorgemaakt. Terwijl de taalstrijd bijvoorbeeld een diepe invloed heeft uitgeoefend op de Vlaamse politieke en muzikale cultuur, spelen taal en nationaliteit nauwelijks een rol in het Nederlandse activisme.

Toch is dat laatste ook weer niet helemáál waar. Met name voor bands in de streektaal is het vaak een nadrukkelijk statement om niet in het ABN te zingen en op die manier de randstedelijke norm uit te dagen. Dat streekactivisme hoor je duidelijk bij streektaalgroepen die actief werden in de jaren 70 en vroege jaren tachtig: een bloeiperiode voor de Nederlandse streekpop, met artiesten als Normaal in de Achterhoek (diens album Deurdonderen uit 1982 viel net buiten deze Top 20), Ede Staal in Groningen en Doede Veeman in Friesland (Frustraesjebloes uit 1978 is zeker de moeite waard).

Op de Brabantstalige protestliederen uit die tijd kom ik later nog terug, maar nu wil ik ingaan op de Limburgstalige traditie. Oudere luisteraars van boven de rivieren zullen Janse Bagge Bend misschien wel kennen, vooral van het maatschappijkritische hitje ‘Sollicitere’, maar veel meer Limburgstalige protestmuziek zal de gemiddelde niet-Limburgse luisteraar niet kunnen opnoemen. Ikzelf werd weer eens met mijn beperkte kennis van het Limburgstalige lied geconfronteerd toen ik onlangs bij de regionale zender L1 te gast was, samen met singer-songwriter Harold K en Janse Bagge Bend-lid Henk Steijvers. Harold, die zelf trouwens ook prachtig materiaal in het Limburgs heeft gemaakt, noemde daar verschillende Limburgstalige artiesten die in het boek ontbraken, onder wie Herman Veugelers, Arno Adams en Zjèr Bataille.

Eén heel bijzondere Limburgstalige band komt in het boek kort ter sprake: Carboon (een soort voorloper van Janse Bagge Bend: Steijvers speelde in beide groepen). Het is een groep die in Limburg een legendarische status heeft, maar buiten de provinciegrenzen te weinig beluisterd wordt. Daar moet maar eens een einde aan komen, want met name het eerste album van de groep, Witste nog, koempel… uit 1976, is nog altijd erg de moeite waard.

Witste nog past in een bredere trend in de (folk)muziek van deze periode om gewone mensen een stem te geven. Soms gebeurde dat letterlijk: de liederen van Vlaardingse nettenboetsters werden vastgelegd, en de folkgroep Rapalje en de theatergroep Stut maakten een album samen met bewoners van Utrechtse volkswijken. Carboon ging iets anders te werk: journalist Jan Hendriks schreef voor het album twaalf teksten over het Limburgse mijnwerkersleven en de doorwerking van de mijngeschiedenis op de Limburgse bevolking. Dat hij zich daarbij wel op bestaande verhalen baseerde, werd op de hoes van het album benadrukt: die hoes werd niet alleen gelardeerd met zwart-witfoto’s van mijnwerkers, maar vermeldde ook dat Hendriks ‘recht vanuit zijn hart’ werkte, en ‘uit dat van zijn vele “koempelvrienden” in de oude Mijnstreek.’

Muzikaal houdt het album elegant het midden tussen Nederlandse en Amerikaanse invloeden. Soms hoor je de volksliedtraditie van de Lage Landen erin terug, bijvoorbeeld in het gebruik van accordeon in ‘Beambtezjweet’, terwijl de steelgitar in ‘Koele en kuulkes’ en de banjo in ‘D’r berg’ duidelijk naar de Amerikaanse countrytraditie verwijzen. Daarnaast zijn er schitterende luisterliedjes op de plaat, zoals het slotnummer ‘Koempel Sjeng’, waarop ook een strijkersarrangement te horen is.

De teksten op Witste nog zijn nooit rauwe activistische kreten, het zijn behoedzame beschrijvingen van alledaagse gebeurtenissen en gevoelens, waarin boosheid, nostalgie en sentiment om voorrang strijden. Het gaat veelal over hard werken en daarmee je eigen brood verdienen, over de modernisering die de mijnbouw gebracht heeft, over de sociale omstandigheden in en om de mijnen. Het duidelijkste voorbeeld van de effectieve combinatie tussen sentiment en protest is wel ‘Leef is mie land’, een lied dat vaak gekenmerkt wordt als het ‘officieuze Limburgse volkslied’. Het is, ook dankzij de ‘bloasmuziek’ die het nummer ondersteunt, op het eerste gehoor een sentimenteel gekleurde liefdesverklaring aan Limburg, maar het bevat tegelijkertijd allerlei tekstuele aspecten die een al te platte regionalistische luisterervaring onmogelijk maken. In de coupletten wordt duidelijk hoe verscheurd en complex deze liefde voor de provincie is:

Wie sjraal woëd mie land wie de koele verdwene
mit wirkplaatsje, keultoeres, piepe en aal
Wie vlak woëd et land oane sjteeberg en sjachte
doa likt noe mie land, kiek, wie naksj en wie kaal 

Wie kòd is mie land en wie kòd is et leëve
van koelluuj mit sjtöb en e krankepensioën
wie sjtil is dit land vuur al die wirkloze
die hèl hont gewirkt – is dat noe hun loën?

Vertaling:

[Hoe schraal werd mijn land toen de mijnen verdwenen
met werkplaatsen, koeltorens, schoorstenen en alles
Hoe vlak werd het land zonder steenbergen en schachten
daar ligt nu mijn land, kijk, hoe naakt en hoe kaal 

Hoe koud is mijn land en hoe koud is het leven
van mijnwerkers met stoflongen en een ziekenpensioen
hoe stil is dit land voor al die werklozen
die hard hebben gewerkt – is dat nu hun loon?]

Dit is niet het enige nummer waarin een eerbetoon wordt geleverd aan de gewone mijnwerker, die zijn werk met stoflongen heeft moeten betalen en na de mijnsluiting niet zelden werkloos is achtergebleven. In nummers als ‘Beambtezjweet’ en ‘De here en de jonge’ draait het om de schrijnende klassenverschillen in de mijnwerkerswereld, ‘Et zjwatte loak’ is een aanklacht van een jonge mijnwerker die eigenlijk niet ervoor gemaakt lijkt om dagelijks af te dalen in ‘datzelfde zjwatte graaf’. Toch wordt de toon nooit bijtend: wanneer het schrijnend dreigt te worden, wordt een grapje gemaakt of een gevoel van trots aangesproken. In veel opzichten is deze plaat een restauratief project: een muzikaal project dat na de traumatische sluiting van de mijnen de streek er weer bovenop probeerde te helpen. Carboon had niet in de eerste plaats de wens om het (randstedelijke) gezag flink de waarheid te zeggen, maar eerder om de Limburgers een hart onder de riem te steken. De duurzame aandacht voor Witste nog, koempel… en het vervolgalbum D’r letste koempel deet de lamp oet (1979) laten zien dat ze daarin geslaagd zijn. Nog in 2015 was er in de provincie veel aandacht voor een terugblikshow van de groep. Nu moeten de mensen van boven de rivieren deze muziek nog – of weer! – gaan beluisteren.

 

Dit artikel verscheen eerder op de website Neerlandistiek.nl.