Nederlandse protestliedjes

Columns

Op de barricade van het hart aflevering 4: Theo Nijland

Mijn vader – 69 jaar jong – haat musicals. De reden daarvoor is even simpel als verwonderlijk: musicalacteurs barsten op emotionele momenten spontaan in gezang uit. Ja, dat is irritant, maar wat is er natuurlijker dan zingen als je blij bent?

Op momenten van blijdschap is de zangdrang groot, maar op momenten van agitatie beginnen mensen te spreekzingen, zo is mijn indruk. We kennen dat vooral uit de rap: hiphoptracks bevatten vaak een enorme lap tekst vol sociale kritiek. Ongelijkheid, racisme, institutioneel geweld, alles moet worden besproken en de tekst knalt daarom uit het keurslijf van een gezongen liedtekst. Maar het spreekzingen om je kritiek te uiten is ouder: neem de talking blues, in de jaren twintig geïntroduceerd door de Amerikaanse country- en bluesmuzikant Chris Bouchillon (Bauwtsjielon). Het zou een geliefd middel worden voor politieke folkmuzikanten als Woodie Guthrie en later Bob Dylan om hun overstelpende maatschappijkritiek vorm te geven.

Ik moet bij de liedjes van Theo Nijland soms aan de talking blues denken. Dat lijkt vergezocht, want wat heeft een Nederlandse verfijnde kleinkunstzanger nou met hard-boiled Amerikaanse blues te maken? Toch hoor ik op Nijlands recente albums steeds meer jazzy en bluesy invloeden terug, en minder melodische passages. Vaak zijn de teksten ritmische spreekzangverhalen, die ruimte bieden voor een steeds scherpere kritiek op de wereld van vandaag en morgen.

Zet Theo Nijlands album En de rest is onzin uit 2019 maar eens op, liefst oldskool op geluidsdrager, want de eerste woorden die je hoort zijn: ‘Dit is een cd – heel nostalgisch mensen.’ De spanning tussen toekomstdrang en nostalgie beluister je op het hele album terug, en ik kan je zeggen: vaak komt de toekomst er niet best vanaf. Theo Nijland is naar eigen zeggen ‘van de jaren zeventig’ en alle vrijheid die toen bereikt is, gooien we nu weer in de prullenbak. We geven de voorkeur aan digitaal contact, en het ongemakkelijke gerommel van fysieke menselijke contacten bevalt ons niet langer. We maken allemaal precies dezelfde hipsterkeuzes wanneer we ons aankleden of onze koffie bestellen, en alleen een jongen uit Heiloo of een meisje uit Monnickendam kiest nog een eigen pad. En we hebben tabak en alcohol zozeer uit ons leven gebannen, dat de lol eraf is. Dat laatste punt maakt Nijland in het heerlijke liedje ‘De laatste roker’, dat eindigt met een perfecte imitatie van de late Leonard Cohen. Met diens volkomen doorrookte en kapotgedronken stem zingt hij: ‘With the heavy smoker, romanticism died.’

Mijn moeder – 68 jaar jong – noemt oudere zangers als Leonard Cohen en Bob Dylan liefkozend ‘oude beren’, en daar zit wat in. Oude beren brommen, liefst tegen alles wat met het moderne leven te maken heeft. Is Theo Nijland in een oude beer aan het veranderen, iemand die geen aansluiting meer wil vinden bij het heden? Misschien, maar juist dat maakt dat hij zo mooi in de traditie van de talking blues te plaatsen is. Want als de talking blues in de jaren veertig, vijftig en zestig iets deed, dan was het dat: de vervreemding en onmenselijkheid van het heden aanklagen. Guthrie deed dat vanuit het collectief: hij liet in zijn talking blues-nummer arbeiders aan het woord over uitbuiting en repetitief fabriekswerk. Bij Theo Nijland spreekt juist het individu dat zijn vrijheid bedreigd ziet worden. Maar het principe is hetzelfde: iets in het heden klopt niet, en om dat bloot te leggen voldoet niet het zoetgevooisde liedje, maar enkel de snijdende spreekzang. Het enige wat ik als sociaal aangepaste millennial kan doen, is mijn ongemak overwinnen en blijven luisteren naar het gebrom van die oude beren. Want verdomd, soms zit er best wat in.

 

Deze gesproken column werd geschreven voor de live podcastreeks Op de barricade van het hart van Elfie Tromp en Theater Walhalla.