Nederlandse protestliedjes

Columns

Op de barricade van het hart aflevering 3: Hang Youth

Toen ik student was –  het was rond 2006, ik zal een jaar of 21 zijn geweest – stapte er eens een Amerikaanse medestudente op me af. Enigszins geagiteerd vroeg ze me wat mijn t-shirt te betekenen had. Ik keek schaapachtig omlaag: een groen-geel doodnormaal H&M-shirt met de tekst ‘rebel yell’ erop en het silhouet van een – zo leek het – schreeuwende man. ‘Geen idee,’ zei ik naar waarheid, waarna zij me haarfijn duidelijk maakte dat de rebel yell de strijdkreet van de zuidelijke troepen tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog was. Inderdaad, van de partij die pro-slavernij was en in strijd raakte met het abolitionistische noorden. Ik had ineens niet meer een quasi-rebels accessoire aan mijn lijf, maar een slavernijstatement. Au.

Als ik punk geweest was, dan had ik wel geweten wat ik toen had moeten doen: het t-shirt bekladden, kapotknippen, molesteren en vrolijk weer aantrekken. Wat ik deed was zo ongeveer het minst punkachtige wat je maar zou kunnen doen: ik stopte het shirt beschaamd onderin mijn kast. Kort daarna zal het in de prullenbak zijn beland. Bleek ik toch gewoon een burgermannetje, voor zover ik dat niet al wist.

Ik moest voor eerst sinds 15 jaar weer aan het shirt denken toen ik onlangs de Tegenlicht-aflevering over Abel van Gijlswijk en Hang Youth bekeek – een aanrader, trouwens. Die herinnering kwam opborrelen om twee redenen. In de eerste plaats vertelt Abel, onder meer aan de hand van het werk van schrijver en theoreticus Mark Fisher, dat het kapitalisme het vermogen heeft om alles wat er in de wereld bestaat aan uitingen en betekenissen in zich op te zuigen en tot een ‘waar’, tot een commodity, te maken. Of het nu de beeltenis van Che Guevara of de rebel yell is, alles wordt heerlijk in de ideologische hutspots door elkaar gestampt en voor 29,95 in de kledingrekken te koop aangeboden. In de tweede plaats gaat het bij Tegenlicht letterlijk over t-shirts. Abel beschrijft een ontmoeting met Slavoj Žižek, Sloveense sterfilosoof en een van zijn intellectuele helden, kort vóór een Nederlands optreden. Žižek kreeg van hem een Hang Youth-t-shirt aangeboden, kon het antikapitalisme van de band wel waarderen, en beloofde het shirt ’s avonds bij de lezing te dragen. En verdomd, er bestaat bewegend beeld van: die avond liep een van de belangrijkste hedendaagse filosofen ter wereld het podium op met dit bandshirt. Magisch.

Een van de sleutelvragen die de Tegenlicht-aflevering oproept, en die eigenlijk alle muziek van Hang Youth voortstuwt, is: wat heeft het in een laatkapitalistische, door en door ongelijke en ecologisch rampzalige wereld als de onze nog voor zin om nee te zeggen en anarchistisch te zijn? Waarom zou je proberen dingen af te wijzen als je weet dat de ruimte om iets af te wijzen volledig is voorgeprogrammeerd? En hoe word je daarvan niet cynisch?

Precies een jaar geleden maakte ik deel uit van een discussieforum over de punkbeweging vroeger en nu en toen kwam die vraag ook op tafel te liggen. Het was tijdens Record Store Day, en Spinvis – ambassadeur van die dag voor de platenverkoop – had een compilatie van Utrechtse punk samengesteld. Hij kende die wereld zelf van binnenuit, had er als piepjong muzikantje zelf herrie in geschopt, en ging nu met onder meer oud-muzikanten van de legendarische groepen Bizon Kidz, Lullabies en Rakketax in gesprek over hun herinneringen. Het werd een gedenkwaardige avond. De voormalige punks in de zaal, inmiddels vijftigers en zestigers die hun tweede vaccinatie zowat al gehad hadden, trokken zich van geen anderhalvemeterregel wat aan, natuurlijk, en dat terwijl we nog half in een lockdown zaten. In de zaal liet niemand zich onbetuigd en bemoeide men zich luidkeels met wat er op het podium gebeurde. Een licht anarchistische bedoening dus, en tegelijk ook een avond die ronduit nostalgisch verliep. De meeste punks keken met onverholen verlangen naar de mogelijkheden die no future hun rond 1980 bood. Hun analyse was: wij hadden in de jaren 80 niks, geen werk en geen vooruitzicht, maar in dat vacuüm kregen we alle ruimte, grepen we onze gitaren en sloopten we alle resten van de burgerlijke maatschappij. Nu zijn alle mogelijkheden vervlogen, zo was hun klacht: er bestaat geen maatschappelijke ruimte meer om af te wijken, geen punkmuziek, geen boosheid, niks.

Ik was die avond die academische commentator van dienst, Abel was uitgenodigd om te bewijzen dat punk niet per se dood was. Of beter: dat de ogenschijnlijk totaal dichtgesmeerde publieke ruimte van het hedendaagse kapitalisme op een rare manier toch nog mogelijkheden bood voor het principiële neegeluid van Hang Youth, zodat er toch antikapitalistische en kritische luikjes in de hoofden van jonge luisteraars konden opengaan. Ik kreeg de indruk dat de oudere generatie het lastig te grijpen vond, wel gefascineerd was, maar ook een beetje cynisch bleef. Ik denk dat de mentale en politieke kloof te groot was, dat ze bleven denken dat Hang Youth een geintje was. Ik denk steeds meer dat de ongrijpbare, hilarische, en openlijk hypocriete muziek van Hang Youth – ‘Fuck Spotify (maar haal ons er niet af aub)’, zo heet een van de liedjes – dat die muziek het perfecte antwoord is op de tijd waarin we leven.

Misschien had ik achteraf gezien nog wel iets anders moeten doen met dat rebel yell-t-shirt. Dat kapotknippen en molesteren is wel heel erg jaren tachtig. Misschien had ik het t-shirt gewoon moeten aanhouden, de foutheid ervan deels moeten omarmen en de betekenis van de woorden rebel yell moeten toeëigenen op mijn eigen manier. Want de rebel van vandaag weet: we zitten er allemaal in, en hoe hard je ook knipt, door het weefsel van het systeem kom je niet heen. Zolang je daar niet cynisch van wordt, kun je ook vandaag de dag best een rebellenkreet aanheffen.

 

Dit is de uitgebreide versie van een gesproken column voor de live podcastreeks Op de barricade van het hart van Elfie Tromp en Theater Walhalla.