Nederlandse protestliedjes

Top 20 van Nederlandstalige Protestalbums

18 | Robert Long, Vroeger of later (1974)

Toen het intro van ‘Liefste, m’n liefste’ inzette, keek een volle zaal Robert Long welwillend aan. Hij was te gast bij het televisieprogramma Voor achten van Hans van Willigenburg. De muziek kabbelde zoetjes voort: tot zover niets aan de hand. Maar hoe zou de progressieve tekst vallen in deze zaal met KRO-publiek? Hij drukte zijn twijfels weg en begon te zingen:

liefste, m’n liefste hoe kun je nu denken
dat ik niet eerlijk meer ben of ontrouw
als ik mijn lichaam aan anderen wil schenken
zegt dat nog niet, dat ik niet van je hou
vanaf mijn jeugd heb ik altijd gevlinderd
ik heb vaak mijn bed gedeeld, soms wel met drie
zo is mijn leven, het heeft niemand gehinderd
het ging om de liefde en niet om met wie

Een pleidooi voor vrije liefde en een verzet tegen conservatisme, en dat in een zaal vol katholieken. ‘Vergeet de moraal van je vader en moeder,’ zong Long even later, ‘het was goed bedoeld maar het verrijkte je niet.’ Er klonk geen gemor of onrust in de zaal. Long vond het wat eigenaardig, maar was het niet ook veel waard om zijn kritische geluid bij mensen buiten zijn eigen vrijzinnige kring te kunnen laten landen? Als het dan wat minder scherp kon, dan moest dat maar.

‘Liefste, m’n liefste’ was het openingsnummer van Longs eerste Nederlandstalige soloplaat, Vroeger of later uit 1974. Het werd in de krantenadvertenties van dat jaar neergezet als dé Nederlandstalige ‘plaatontdekking’ van het jaar, en door middel van een groot aantal optredens, interviews en signeersessies aan de man gebracht. En met verbluffend succes: na ruim een half jaar was het album al bijna 100.000 keer verkocht en de teller bleef in de jaren nadien maar doorlopen. Tegenwoordige schattingen komen tot zo’n 400.000 exemplaren in totaal: iets minder dan Marco Borsato er in de jaren negentig van zijn albums verkocht, maar evengoed maakt dit aantal Vroeger of later een van de bestverkochte Nederlandstalige albums ooit.

Dat is des te fascinerender omdat het album op het eerste gezicht één grote aanval op de middenklasse is, de groep die, getuige de verkoopaantallen, massaal tot aanschaf ervan moet zijn overgegaan. Long leek daar zelf ook een beetje verbaasd over. De anekdote hierboven over het optreden in Voor achten baseerde ik op aan een interview in Het Parool van 31 mei 1974: er spreekt verwondering uit over hoe lastig het bleek om aan ouderwetse Bürgerbeschimpfung te doen.

Aan de andere kant blijkt uit de interviews die Long in 1974 gaf dat hij geen politieke scherpslijper wilde zijn. Hij beweerde zelf geen politieke boodschap te willen uitdragen met dit album, waarop toch diverse kritische liedjes stonden. Wel wilde hij graag een ‘eigen mening’ presenteren, onder meer over het christelijke milieu waaruit hij afkomstig was. Naar eigen zeggen verkondigde hij al jaren tegendraadse ideeën over het geloof, ook toen hij nog speelde in zijn Engelstalige band Unit Gloria (tot 1969: Gloria). De bekende liedjes van die band, zoals ‘The Last Seven Days’ en ‘Our Father’, werden door het publiek ontvangen als relipop – tot onbegrip van Long, die ‘Our Father’ een religiekritisch nummer vond. ‘We werden overstroomd met verzoeken om in kerken te spelen. Dat is een tolerant trekje van kerken dat me hels maakt. Onder moderne vlag dezelfde ouwe, smerige rotzooi verkopen. Walgelijk.’

Wat maakte en maakt dit album nu zo populair? In de eerste plaats kon Long meeliften op de albumsuccessen van andere kleinkunstzangers die het ook in de poplijsten goed deden, onder wie Ramses Shaffy, Liesbeth List, Herman van Veen en iets later Neerlands Hoop. De albums die zij tussen de late jaren zestig en de vroege jaren tachtig maken, bepaalden de Nederlandstalige muziek, totdat de nederpophausse van de vroege jaren tachtig de bakens verzette. Vroeger of later combineert, net als veel van de bovenstaande albums, goed in het gehoor liggende melodieën en toegankelijke arrangementen met rijke teksten. Het album heeft volgens veel hedendaagse bol.com-besprekers een tijdloze kwaliteit, wat misschien vooral te danken is aan zachtmoedige liedjes over de liefde als ‘Afscheid’ en ‘Kalverliefde’.

Anderzijds staan er ook tijdgebonden liedjes op de plaat: ze verwoorden politiek-maatschappelijke ideeën die in 1974 door een groeiend deel van de bevolking urgent en zelfs vanzelfsprekend werden gevonden. Dan heb ik het ook bijtende, cabareteske nummers als ‘Toe maar jongens’ (een bijtende kritiek op milieuvervuiling), ‘Mien’ (waarin een conservatieve kleinburger zijn ideeën spuit over de wereld) en vooral ‘Jezus redt’, een even kolderieke als snijdende kritiek op de wereldwijde misdaden die wereldwijd in naam van het christendom gepleegd worden:

soms wordt een land vol hongersnood
bezocht door weer zo’n vrome kloot
die steeds dezelfde ouwe kool komt stoven
en roept vanuit zijn draagstoel: ‘Blijft geloven’
die zegenend naar mensen zwaait
voor ieder lijk zijn hoofd omdraait
elk argument van tafel maait
en steeds opnieuw de mensen paait

Tien jaar voordien waren dit soort teksten ondenkbaar geweest, maar de Nederlandse burger had zichzelf rond het midden van de jaren zeventig grondig geëmancipeerd en geliberaliseerd. De kerken, de televisie- en radio-omroepen en andere maatschappelijke instellingen zoals de politiek en de politie hadden sinds de opkomst van de tegencultuur halverwege de jaren zestig een ongekend snelle verandering doorgemaakt. Ideeën over (seksuele en maatschappelijke) vrijheid en democratisering waren zo langzamerhand gemeengoed, en werden anno 1974 ook politiek vertegenwoordigd door het progressieve kabinet-Den Uyl. Antiburgerlijkheid leek wel de nieuwe norm.

James Kennedy muntte in Nieuw Babylon in aanbouw, zijn klassiek geworden studie over Nederland in de jaren zestig, het bruikbare begrip ‘burgerlijke antiburgerlijkheid’ ter karakterisering van deze alledaagse plicht om te breken met het burgerlijke. Achteraf gezien is het gemakkelijk om er lacherig over te doen. We denken als het over deze levenshouding gaat al snel aan een contemporaine roman als W.F. Hermans’ Onder professoren (1975), waarin de seksueel vrijmoedige escapades van de hoofdfiguren en het gedweep met het neomarxisme lekker ongemakkelijk worden neergezet. Bepaalde verworvenheden van de jaren zeventig – de ver doorgevoerde studenteninspraak van de universiteiten, ‘democratiese’ spelling, anti-autoritaire ‘kresjes’, en communes – zijn dankbare onderwerpen van spot voor wie het zogenaamd heilloze politieke experiment van de jaren zeventig wil afkeuren.

Tegelijk oefenen de jaren zeventig in hun meest gematigde variant ook een onweerstaanbare aantrekkingskracht op een groot deel van de Nederlanders uit. Het waren de jaren dat de dromen van de late jaren zestig even echt gerealiseerd leken te worden en waarin Nederland soms werkelijk een gidsland leek te zijn. Die belofte verklankt Vroeger of later: het is een album dat op  een gematigde, vanzelfsprekende manier de progressieve idealen uitbeeldt die nog altijd bewonderd worden, hoezeer ze ook geërodeerd zijn na decennialang conservatief beleid.

Eerder in deze reeks schreef ik over Klein Orkests Het leed versierd dat het slim het midden voer tussen politiek radicalisme en gematigdheid, en dat het de waarden van de vroege jaren tachtig – het autonome denken uit de kraakbeweging, de drang tot vrijheid en do it yourself – op een voot velen acceptabele manier wist te vertalen. Zoiets gaat ook op voor Robert Longs Vroeger of later, acht jaar eerder. Dat is typerend voor de Nederlandse protestliedgeschiedenis: veel van de populairste protestmuzikanten kleurden slechts een klein beetje buiten de maatschappelijke lijnen, precies genoeg om kritisch gevonden te worden en net te weinig om de gemiddelde luisteraar voor het hoofd te stoten.

 

Dit artikel verscheen eerder op de website Neerlandistiek.nl.